Regelneverij in vroegere tijden

Het uitspitten van 200 jaar oude gemeentearchieven leidt al eens tot hilariteit. Neem nu het politiereglement van gemeente Korbeek-Lo: een eerste versie dateert van 1827, dat is de periode van het Verenigd Nederlands Koninkrijk. Het tweede politiereglement is van 1844, na de Belgische onafhankelijkheid. Het is ook in het oud-Nederlands opgesteld en niet vrij van kopiedrift, inclusief spellingsfouten. Toch bevat het ook enkele opvallende verschillen.


WAAROVER GAAT HET?

Beide politiereglementen hebben hetzelfde doel: de openbare orde handhaven, de rust en veiligheid van de burgers verzekeren en misdrijven voorkomen. In het originele reglement handelen de drie eerste artikels over ‘herbergiers, waarden, huisvesters en verhuurders’. Het moet gezegd: 200 jaar geleden bestonden veel meer cafés en herbergen, op zowat elke hoek van de straat vond de dorstige wel een plaats om zich te laven. Of een plaats om te overnachten, men reisde immers nog te voet of in het beste geval met paard en kar. De gemeente Korbeek-Lo reikte toen bijna tot aan de Tiense Poort en de Leuvense stationsbuurt. De herbergiers moesten een register bijhouden van wie bij hen logeerde en er werden regels opgelegd over het sluitingsuur (‘het aftrekken’ heet dat in 1827 – de ‘aftogt’ in 1844) en het organiseren van openbare danspartijen en vertoningen. In het reglement van 1844 slaagden de Korbeek-Lose regelneven erin om daar maar liefst 8 artikels aan te wijden – telkens met dreiging van geldboetes en zelfs gevangenisstraf, die verdubbeld werden bij recidive. Zouden de zeden en gebruiken na 14 jaar Belgische onafhankelijkheid gevoelig veranderd zijn?


VOOR EEN PROPER MILIEU

Dat men 200 jaar geleden al regels oplegde voor openbare netheid, hoeft niet te verbazen: vele wegen in onze gemeente waren nog niet bestraat. Op plastische wijze werd omschreven wat verboden was: “op de publieke wegen te werpen of te laten, het bloed, de overblijfsels en vuiligheden van dieren en in het algemeen al wat stinkende en ongezonde uitwasemingen zouden kunnen voortbrengen”. De dode dieren moest men binnen de 24 uur begraven, minstens 2 meter diep. En tot slot: in het Nederlandse reglement van 1827 werden “de inwoners wier huis van voren met stenen belegd is, (verplicht om dit) alle zaterdagen te bezemen, en de vuiligheid die er van voortkomt op hunnen grond brengen”… In het Belgisch reglement van 1844 wordt deze calvinistische verplichting achterwege gelaten.


VERKEERSREGLEMENT IN ÉÉN ARTIKEL

In beide reglementen vinden we ook een artikel terug dat het verkeer regelt: “De voerlieden, karrelieden, voerders van rijtuigen of van lastdieren, zijn verplicht zich gedurig bij hunne peerden, trek- of lastdieren en rijtuigen te houden, en in staat van derzelve te sturen en te geleiden, een kant alleen te houden van de straten, wegen of publieke doortochten, zich voor andere rijtuigen af te wenden of te schikken, en op derzelver nadering hun ten minste de helft van de straten, banen, wegen of doortochten te laten”.
Met andere woorden: gedraag je als een verantwoordelijke bestuurder, gebruik je gezond verstand en verleen doorgang waar nodig. Van voorrang van rechts, rotondes, verkeerslichten en verkeersborden, oversteekplaatsen, verkeersagressie… was nog geen sprake.


WAT MET CULTUUR EN RECREATIE?


Dat de raadsleden in 1844 geen hoge pet op hadden van de volkscultuur en het uitgaansleven blijkt uit artikel 14: “Er wordt bevolen aan alle handeldrijvers, kluchtspeelders, speellieden, standmeesters, kwakzalvers (sic) en aan alle personen welke openbaarlijk iets verkopen of spelen bedrijven, zich te plaatsen in de gemeente zonder schriftelijke toelating der wettelijke overheid op straffe van een tot vijf francs boete”.
En nog erger bestraft wordt de verstoring van de nachtrust: “Alle gerucht, geraas, gedruis, geklank, krakeel, geschreeuw, gezang, gospel, in een woord al dat de nachtrust zou kunnen storen zal gestraft worden met een boete van elf tot vijftien francs.”. De nachten moeten rustig geweest zijn in 1844…

NIET OM TE LACHEN

Het leven was toen simpel in de 19de eeuw, denken we vaak. Niets is echter minder waar: voor veel mensen was het elke dag proberen te overleven tegen een hongerloon als landarbeider of in de opstartende industrie. In hetzelfde jaar dat het laatste reglement tot stand kwam, in 1844, mislukte de tarweoogst in Vlaanderen en in 1845 en 1846 teisterde een onbekende parasiet de aardappeloogsten. Het was de start van een reeks catastrofale hongersnoden in België en Europa.