1837: de aanleg van de spoorweg

Op 5 mei 1835 reed de eerste trein op het Europese vasteland, van Brussel naar Mechelen. Voor Koning Leopold I was dit niet alleen een prestigeproject, maar ook een economische noodzaak na de ‘sluiting’ van de Schelde door de Nederlanders, die toen nog in oorlog waren met ons land. Er werd dan ook voorgesteld om de oost-westas aan te leggen van Mechelen naar de Duitse grens. In 1837 was de aanleg van deze lijn klaar, tussen Mechelen, Leuven en Tienen.

Miljoenenproject

De grondverwerving van deze nieuwe spoorweg moet zo’n 2,3 miljoen Belgische franken gekost hebben. Niet minder dan 106 hectaren landbouwgrond werden onteigend, bedoeld voor de aanleg van de spoorweg, opslagruimten en bermen.

De grondwerken, grondophopingen en grondverplaatsingen waren gigantisch. Doordat de sporen rechtdoor en zonder (of slechts met een minimaal) hoogteverschil moesten aangelegd worden, ontstonden hoge bermen en diepe uitgravingen. Dit zorgde voor veel werkgelegenheid - vooral door vrouwen die met manden op hun schouders tonnen grond verplaatsten. Bulldozers bestonden toen nog niet. De uitbating van de spoorweg maakte de bouw van stopplaatsen en stations noodzakelijk. Er was in het begin slechts één stopplaats onderweg, in Vertrijk, waar men in 1840 een station optrok.

De eerste rit

Voor de eerste rit tussen Leuven en Tienen, op 10 september 1837, met Leuven-kermis, werd een fonkelnieuwe locomotief ingezet. Er is heel wat gediscussieerd over de naam van de locomotief. In Tienen wilde men hem ‘Le Germain’ noemen, naar de patroonheilige van de stad. Vier treinen vertrokken vanuit Mechelen naar Tienen. De prijs voor een treinrit bedroeg 0,35 BEF.

In Leuven wachtte een juichende menigte het konvooi op. Na 15 kanonschoten kon de trein vertrekken naar Tienen, bestuurd door ingenieur-directeur De Ridder. De rit duurde bijna 2 uur (!) en toen de treinen aankwamen in Tienen, werden ze ook daar onthaald op 15 kanonschoten.
Na de feestelijkheden in de stad reden de treinen terug. Bij een van de treinen brak de aandrijfstang en een wiel. Dat gebeurde op ongeveer 7 km van Leuven, in volle veld. De hulp kwam pas 4 uur later ter plaatse, rond 22 uur. De meeste reizigers hadden de trein toen al verlaten en trokken te voet naar Leuven: in het duister tuimelde men over de dwarsliggers of gleed men van de helling. Vooral de dames hadden het lastig want velen droegen - volgens de mode van toen - satijnen schoentjes en kousen met gaatjes.

De tunnel in Kumtich

Op deze spoorlijn werd ook voor het eerst een tunnel aangelegd. Tussen Roosbeek en Kumtich moest men onder een hoge heuvel door. Een ploeg mijnwerkers groef de tunnel over een lengte van meer dan 900 meter uit. De tunnel was 4 meter breed en 5,5 meter hoog. Voor de treinreizigers was de rit door de tunnel een bijzonder avontuur. Men zat in open spoorwagons (de zogenaamde ‘chair-a-bancs’) en er was geen verlichting, noch verluchting. Na de doortocht, die bijna 10 minuten duurde, zagen de reizigers aan het einde van de tunnel zo zwart als roet. Overigens gebeurde de ‘doortocht’ met de nodige voorzichtigheid: een spoorwegbediende ging te voet, voorzien van een lantaarn, voor de trein uit om er zeker van te zijn dat er geen hindernissen of instortingen de doorgang zouden bemoeilijken. De tunnel van Kumtich was geen lang leven beschoren. Op 21 januari 1845 stortte hij in bij de bouw van een grotere luchtschacht en de aanleg van het tweede spoor. Toen werd beslist alles uit te graven, hetgeen het einde betekende van dit kunstwerk.